القران الكريم

''Haadhi Hiya-Sji’at'' (Dit is Sjiisme)

INLEIDING


sjiieten (uit het Arabisch: Sji’at Ali = de Partij van Ali), verzamelnaam voor een grote groep verschillende islamitische sekten, die als gemeenschappelijk uitgangspunt de opvatting hebben dat Ali en zijn nakomelingen de rechtmatige opvolgers van Mohammed als leiders (imam) van de gemeenschap der moslims waren. Zij erkennen het kalifaat van Aboe Bakr, Omar en Othman niet.

Aboe Bakr, abd Allah, (Mekka ca. 572 - Medina 23 aug. 634), vriend van de profeet Mohammed, na diens dood zijn eerste opvolger (= kalief; 632-634), later bijgenaamd al-Siddik, ‘de oprechte, die de waarheid spreekt’, was koopman. Stellig was hij reeds voor de emigratie (hidjra) naar Medina de meest vooraanstaande van Mohammeds gelovigen. Zijn dochter Aisja bint Aboe Bakr was in deze tijd Mohammeds meest geliefde vrouw.

Na de inneming van Mekka werd Aboe Bakr als plaatsvervanger van Mohammed tijdens diens ziekte met de leiding van de bedevaart belast.

Dit alles en zijn grondige kennis van de genealogieën van de Arabische stammen maakten hem de aangewezen opvolger van Mohammed, en na diens dood werd hij zonder tegenstand geproclameerd tot Khalifat Rasoel Allah, ‘Opvolger van de gezant Gods’. Zijn twee jaren als hoofd van de jonge staat moest hij voornamelijk besteden aan de onderwerping van de stammen die in geheel Arabië in 632 afvallig werden. Deze zgn. ridda wegens politieke en godsdienstige oorzaken - in sommige streken was een `valse profeet' opgestaan - is onder het vaste maar vergevingsgezinde beleid van Aboe Bakr snel ongedaan gemaakt.

Ook werd reeds onder zijn bewind een begin gemaakt met de verovering van Syrië.

Omar Aboe Hafsa ibn al-Chattah (ca. 590–644), de tweede van de vier Rechtgeleide Kaliefen, die het islamitische rijk na de dood van Mohammed bestuurde, regeerde van 634 tot 644 vanuit Medina. Gedurende Mohammeds prediking te Mekka behoorde Omar eerst tot zijn felle tegenstanders. Ca. 617 zou hij volgens de traditie bekeerd zijn. Sedertdien was hij een krachtdadig helper en raadsman van de profeet, die hij naar Medina volgde. Bij Aboe Bakrs dood was hij de aangewezen man om de leiding van de jonge islamitische gemeente en van de nieuwe theocratische staat op zich te nemen. Zijn werkzaamheden in die hoedanigheid geven hem recht op de titel van ‘tweede grondvester van de islam’. Niet alleen hadden onder zijn kalifaat de grote veroveringen van Perzië, Syrië en Egypte plaats, maar ook legde hij de grondslagen van de belangrijkste politieke, financiële en militaire instellingen van het Arabische Rijk. Aan hem wordt de invoering van de islamitische Hidjra-tijdrekening toegeschreven. De overlevering schildert hem als een in grote eenvoud levende puritein, die door zijn persoonlijk gezag en door wijs staatsmansinzicht de overal verspreide Arabische legers wist te leiden. Hij is de eerste kalief die de titel van Amir al-Moe’minin, d.i. ‘Vorst der Gelovigen’, aannam. Omar werd vermoord door (vermoedelijk) een christelijke slaaf over wiens motieven geen zekerheid bestaat. Bij de sjiieten wordt de nagedachtenis van Omar verfoeid, omdat hij volgens de sjiieten verhinderd had dat Ali kalief werd.

Othman ibn Affan, de derde van de vier Rechtgeleide Kaliefen, die na Mohammeds dood het islamitisch rijk bestuurden. Othman regeerde van 644 tot 656 te Medina. In de machtige Omajjadenstam waartoe hij behoorde, werd hij een van de eerste volgelingen van Mohammed. Tijdens zijn regering werden gebieden in Oost-Perzië, Armenië, Klein-Azië en Noord-Afrika veroverd. In 656 trokken ca. 500 in Egypte gelegerde Arabische militairen naar Medina. Na een korte belegering drongen zij Othmans woning binnen en de kalief werd gedood. Hiermee kwam voor de islam een einde aan de periode van politieke en religieuze eenheid en begon een tijdperk van schisma's en burgeroorlogen. Belangrijk voor de islam was Othmans opdracht tot het redigeren van een autoritatieve tekst van de koran, die in het algemeen werd aanvaard.

Ali ibn Aboe Talib (Mekka ca. 599 – Koefa, Irak, 661), neef van de profeet Mohammed, gehuwd met diens dochter Fatima, was een van de vroegste aanhangers van de islam en werd de vierde kalief (opvolger van Mohammed), na de dood van kalief Othman in 656. In Koefa, werd hij voor de ingang van de bedeplaats aldaar in 661 vermoord. Later ontstond bij zijn graf de stad Nadjaf, een van de belangrijke pelgrimsoorden van de sjiieten.

Ali en zijn zonen Hassan en Hoesein werden het voorwerp van diepe devotie en verering bij latere sjiieten. In het algemeen geldt hij in de islam als een voorbeeld van vroomheid, wijsheid en Arabische welsprekendheid.

1. ONTSTAAN


De Sji’at Ali ontstond als politieke groepering in 661 toen de Omajjaden zich meester maakten van het kalifaat. Ali's zonen Hassan en Hoessein sneuvelden in deze tijd als martelaren.

kalief (van Arabisch chalifa = opvolger), de titel van de opvolgers van de profeet Mohammed, die in 632 stierf zonder duidelijke beschikking over zijn opvolging na te laten. De eerste vier kaliefen waren de zgn. ‘rechtgeleide’ kaliefen, van wie Ali (656-661) de laatste was.

Hassan (ca. 625–ca. 669), zoon van Ali en Fatima, dochter van Mohammed. Na Ali's dood door diens aanhangers tot kalief uitgeroepen, zag hij tegen geldelijke vergoeding van zijn aanspraken af, waarop een opstand uitbrak. Zijn broer Hoessein eiste het kalifaat op, maar werd in een opstand bij Kerbela gedood (10 okt. 680). De sjiieten erkennen slechts de afstammelingen van Hassan en Hoessein als de wettige opvolgers van Mohammed.

Hoessein (626–680), kleinzoon van de profeet Mohammed, broer van Hassan. Hij eiste het kalifaat op, nadat zijn broer Hassan er afstand van had gedaan. Hij streed tegen de Omajjaden en kwam om in de Slag bij Kerbela tegen Jazid, de tweede Omajjadische kalief.

2. LEER


De leer van de onderscheiden sjiitische groepen verschilt sterk, maar er is een aantal gemeenschappelijke elementen aan te wijzen, zoals de verering van de imams, waarbij de eigenschappen die hun worden toegeschreven sterk verschillen. Sommigen beschouwen de imams als mensen met een goddelijke opdracht, anderen zien hen als dragers van het goddelijke licht of incarnaties van het goddelijke of in ieder geval bezield door goddelijke inspiratie. De meeste sjiieten beschouwen de imams als zondeloos en onfeilbaar (zich nooit vergissend). Veel sjiitische groepen geloven in een verdwenen imam, die in verborgenheid voortleeft en uiteindelijk als mahdi weer op aarde zal terugkeren.

mahdi (Arabisch, = die goed geleid wordt), naam van een figuur uit de islamitische toekomstverwachtingen, die vlak voor het einde van de tijden een islamitische rechtvaardige heerschappij zal vestigen op aarde.
'
3. SJIITISCHE GROEPERINGEN


De meest verbreide sjiitische groepen zijn:

1. De Twaalvers (Arab., ithna ‘asharijja) of imamieten, die een opeenvolgende lijn van twaalf imams erkennen. Zij geloven dat de twaalfde imam verdwenen is en als mahdi zal terugkeren. In de 16de eeuw werd het twaalver sjiisme door de Sefariden tot staatsgodsdienst verheven in Perzië. Door de islamitische revolutie van 1979 kwam de macht in Iran in handen van Twaalver-sjiitische oelama onder leiding van ayatollah Khomeini. Twaalver-sjiieten treft men ook aan in Irak, Libanon en Syrië (waar ze ook bekend zijn als Moetawali), Turkije (waar ze alawieten genoemd worden), India en Pakistan.

imamieten of Twaalvers, in de islam een van de groepen van de sjiieten. Zij erkennen een keten van twaalf imams als geestelijk leider. De twaalfde imam, Mohammed al-Mahdi, zou ca. in 874 uit de wereld verdwenen zijn om er als mahdi (verlosser, messias) terug te keren. Het twaalver sji’isme is staatsgodsdienst in Iran.

ayatollah (Perzisch, v. Arab. = teken van God), een religieus leider bij de sjiieten. In tegenstelling tot de soennieten wordt er onder de geestelijke leiders bij de sjiieten een hiërarchische (priesterlijk) structuur onderkend. De ayatollah is de hoogste in rang.

alawieten, ofwel: alevieten (van Turks: alev = vuur), aanhangers van een ‘twaalver’-richting van de sjiitische islam die vooral talrijk is in Turkije, maar ook voorkomt in Noordwest-Syrië en Libanon. Naar schatting zijn er zo’n 30 miljoen alawieten in de wereld, waarvan het merendeel woont in het oostelijk (Koerdische) deel van Turks Anatolië. Daar zij altijd hebben geleefd in staten die door soennitische moslims zijn overheerst, zijn ze regelmatig het slachtoffer geworden van vervolgingen.

Een vroegere naam voor alawieten noesairi's gaat terug op de eerste theoloog van de sekte, Mohammed ibn Noesair Namiri Abdi (gestorven ca. 900).

Het alevitisme onderscheidt zich van de rest van de islam doordat het geen vastomlijnde geloofsleer kent en de alawieten achten zich dan ook niet gebonden aan tal van islamitische regels en wettten als het gebed, de vasten, de pelgrimstocht naar Mekka en het alcoholverbod. De alawieten kennen dan ook geen moskeeën; wel zijn er regelmatig bijeenkomsten van alawieten, ‘cem’ genaamd, tijdens welke er wordt gediscussieerd, muziek gemaakt e.d. Evenmin is er sprake van één enkel alevitisch geloof. Volgens sommigen is het alevitisme dan ook eerder een humanistische filosofie, waarin de mens zeer centraal staat, vermengd met elementen van het oude Anatolische volksgeloof, dan van een zuivere godsdienst en is het nog slechts in de verte verbonden met de sjiitische islam. .

2. De isma’ilieten of Zeveners, die als opvolger van de zesde imam Dja’far al-Sadik , diens eerder gestorven zoon Isma’il als zevende imam erkennen. De meeste isma’ilieten geloven dat Isma’il of diens zoon Mohammed in verborgenheid zijn gegaan. Isma’ilitische denkers hebben een leersysteem ontwikkeld waarbij allegorische interpretatie en de neoplatonische filosofie een grote rol speelden. De isma’ilieten zijn opgesplitst in talrijke ondergroepen (nizari's of assassijnen, chodja's (zie ook Aga Khan), bohora's, druzen, noesairi's). Er zijn in de geschiedenis verschillende isma’ilitische dynastieën bekend: Fatimiden, Karmaten. Tegenwoordig treft men isma'ilieten aan in India, Centraal-Azië, Iran, Syrië, Jemen en Oost-Afrika.

Diverse ondergroeperingen van de isma`iliten hebben in de islamitische geschiedenis grote sociale en politieke bewegingen veroorzaakt, o.a. die van de karmaten, fatimiden, druzen en assassijnen.

Fatimiden, Arabisch vorstenhuis dat van 909 tot 1177 over Noord-Afrika en (sedert 969) over Egypte heerste. De naam Fatimiden kan erop wijzen dat de dynastie via Fatima rechtstreeks van Mohammed afstamt. Met de steun van de Berberstammen wisten hun stamvader Sa’id ibn Hoessein, die later de meer godsdienstige naam Oebaid Allah, de Messias, aannam, en zijn zoon de Aghlabidendynastie in Tunis ten val te brengen. Na de verovering van Egypte werd dit gebied gekozen als centrum van de dynastie, met een nieuwe hoofdstad, al-Kahira, later verbasterd tot Caïro. Een groot deel van Syrië en Palestina stond ook onder de heerschappij der Fatimiden. Seldjoeken en kruisvaarders verdrongen hen daar weer, nadat ca. 1000 Noord-Afrika ten westen van Egypte reeds verloren was gegaan. Na de dood van Al-Adid, de laatste van deze dynastie, viel Egypte in 1171 in handen van de dynastie der Ajjoebiden.

De Fatimiden zelf en hun naaste omgeving volgden de wetsuitleg van de sjiitische school der neo-ismaïlieten. Onder de Fatimiden namen kunst en cultuur een zeer hoge vlucht; zo bevatte de paleisbibliotheek bijv. 18 000 boekwerken. Voor een zwarte bladzijde in de geschiedenis der Fatimiden zorgde echter de kalief al-Hakim (996–1021), berucht om zijn wreedheden en de verwoesting van christelijke kerken.

Druzen, ook gespeld Droezen, volk in Libanon, Syrië en Noord-Israël (ca. 360 000). Hun religie, voortkomend uit de extreem isma’ilitische Sji’a (zie isma’iliten), kent neoplatonische, gnostieke (zie neoplatonisme en gnosticisme) en andere elementen, o.a. het geloof in zielsverhuizing, zodat weinig van de oorspronkelijke islam is bewaard. Hun taal is het Arabisch. Zij wisten steeds een zekere onafhankelijkheid te handhaven.

assassijnen naam waaronder in Syrië tijdens de kruistochten de aanhangers van de toen wijdvertakte islamitische, sjiitische sekte van de isma'iliten bekend stonden; zij worden overigens veelal als de sekte van de noesairi's (nizari's) aangeduid.

De naam assassijnen is afgeleid van het Arabische hasjsjasjin, dat betekent: zij die zich met hasjiesj (softdrugs)bedwelmen. De stichter was Hasan al-Sabbah, een Perzische sji`iet die in 1078 te Caïro aanhanger en propagandist werd van het bewind van de Fatimiden.

Tegen het einde van de 11de eeuw werd de vesting Alamoet in Noord-Perzië het hoofdkwartier van zijn subversieve, terroristische beweging. Deze verzette zich niet alleen met geweld en verraad tegen de kruisvaarders in Palestina, maar ook tegen vele islamitische heersers.

De Mongoolse veroveraar Hoelagoe maakte in 1256 een einde aan de activiteit van de sekte in Perzië; de Mamelukkensultan Baibars maakte in 1273 een einde aan hun politiek bestaan in Syrië.

Onder verschillende benamingen hebben zich tot in onze tijd aanhangers van deze isma`ilitische leer gehandhaafd, o.a. in India de zgn. Chodja's onder de Aga Khan.

3. De Zaidieten, die Zaid als vijfde imam erkennen. Hun leer heeft de minste specifieke sjiitische trekken. Zij geloven niet in de verborgenheid en terugkeer van een imam. Iedere mannelijke, meerderjarige afstammeling van Hassan of Hoessein kan volgens hen imam worden indien hij de intellectuele eigenschappen daarvoor bezit en het imamaat door strijd verkrijgt en behoudt. In Jemen was van 901 tot 1970 een Zaiditische dynastie aan de macht.

zaidieten, sji’itische sekte, genoemd naar Zaid ibn Ali (een achterkleinzoon van Ali ibn Aboe Talib), die ca. 740 als eerste na de nederlaag van de Aliden bij Kerbela via een gewapende opstand de Omajjaden het kalifaat trachtte te ontnemen. De opstand werd echter spoedig onderdrukt; Zaid werd in een straatgevecht gedood. Zijn aanhangers bleven aan verscheidene Alidische opstanden deelnemen en verenigden zich na verloop van tijd tot een sekte.

Kenmerkende opvattingen van de zaidieten in vergelijking met de andere sji'itische groeperingen zijn: iedere mannelijke meerderjarige afstammeling van Ali kan imam zijn als hij daartoe de capaciteiten bezit en door gewapende strijd zijn leiderschap verwerft of verdedigt; de imams zijn niet goddelijk en onfeilbaar; er is geen verborgen imam die op aarde terug zal keren. De zaiditische rechtsgeleerdheid en theologie staan dicht bij de soennitische. De zaidieten hebben op twee plaatsen politieke macht weten te verwerven: in Noord-Iran, waar van de 9de tot de 12de eeuw zaiditische dynastieën regeerden en in Jemen, waar van begin 10de eeuw tot de republikeinse burgeroorlog (1962-1970) een zaiditische familie aan de macht was.